Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Herstellen

betekenis & definitie

(herstelde, heeft en is hersteld),

I. (overg.)
1. weder plaatsen waar het (of de persoon) geweest; is weder in de vorige toestand plaatsen of terugbrengen: ons vaderland in zijn vorige luister te herstellen; iem. in zijn ambt, in zijn eer herstellen; alles werd in de vorige staat hersteld; — weder invoeren: het herstel der bisschoppelijke hiërarchie;
2. wat verstoord is weder tot de oorspronkelijke toestand doen terugkeren, weder in wezen of van kracht doen zijn : de vrede (de rust enz.) herstellen, maken dat er weder vrede (rust enz.) heerst; — (mil.) de gelederen herstellen, de verdubbelde gelederen weder tot één terugbrengen;
3. weder in goede of bruikbare staat brengen, repareren: het dak moet hersteld worden; die jas is niet meer te herstellen ;
4. van een gebrek, schade, een verkeerde toestand: verhelpen, opheffen, goed maken : een scheur, een fout, averij, een ongelijkheid herstellen ; de heer Blaak —, herstel: Braak, werd benoemd enz. (formule van een radio-omroeper); — (w. g.) iem. herstellen, hem beter maken;
5. zich herstellen, weder in de vorige toestand terugkeren : het evenwicht herstelt zich ; — (van personen) zijn bedaardheid herwinnen, van de schrik bekomen enz.: die tijding deed hem verbleken, maar hij herstelde zich spoedig ; — zich weder in slagorde stellen : het overhoop geworpen korps herstelde zich op enige afstand;
6.(onoverg.) weder gezond worden, genezen : zij zal wel niet herstellen ; ik ben geheel hersteld; een herstellende zieke; ook zelfst.: lichte patiënten en herstellenden.