m.,
1. éénjarige, netelachtige plant, van welker vezels men touw en zeildoek vervaardigt (Cannabis sativa): hennep roten, braken, hekelen; — braakhennep, schilhcnnep, benthennep, mannelijke, vrouwelijke en onzijdige hennep;
2. de bastvezels van de onder 1. genoemde en dergelijke planten als grondstof voor touwwerk en weefsels : Bombay-hennep, Manilla-hennep, jute-hennep; — uitgedunde hennep, waaruit men de kortere vezels in hoofdzaak heeft verwijderd; schoongetrokken hennep, die geheel van de kortere delen is gezuiverd.