Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Heilige

betekenis & definitie

I. m. en v. (-n),

1. iem. die Christus toebehoort ; de gemeenschap der heiligen, zie bij Gemeenschap ;
2. (R.-K.) iem. die door zijn of haar vroomheid en goede werken heeft uitgemunt en waarvan de Kerk, na zaligspreking, verklaard heeft dat hij of zij openlijk vereerd mag worden : Gods lieve heiligen; God en zijn heiligen aanroepen; — (Zuidn.) ter ere van welke heilige? waarom? — het is een luie heilige, een grote luiaard; — een wonderlijke heilige, een rare snuiter;

(zegsw.) de mest is geen heilige, maar hij doet wonderen waar hij valt',Heiligen der Laatste Dagen, naam die de Mormonen zichzelf geven;

3. iem. die een bh uitstek vroom, godgewijd leven lijdt: de heilige uithangen ;

hij is ook geen heilige, hij is ook niet volmaakt, vergist zich ook wel eens; — hij is geen heilige, hij zal geen rode letter in de almanak krijgen, gezegd van iemand die niet al te deugdzaam is; II. o., zie bij Heilig.