bn. (...zamer, -st),
1. (van personen) handelbaar, volgzaam, niet eigenzinnig: een handzaam man;
2. (van het weder) geschikt, niet onstuimig, niet ruw: het weer is wel zo handzaam als gisteren; een handzame wind, die de zeeman niet belemmert in zijn verrichtingen ;
3. handig, gemakkelijk in het gebruik : een handzame beitel.