I. m. (-ten),
1. fithaak;
2. (zeew.) kegelvormige houten priem, gebruikt bij het splitsen van zware henneptrossen;
3. (volkst.) steek, stekelige opmerking.
II. (Eng.), bn., zich fris en gezond voelend, in het volle bezit zijner krachten: ik voel me nog niet helemaal fit; fit blijven.