Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eren

betekenis & definitie

I. (eerde, heeft geëerd), (Zuidn.) ploegen.

II. (eerde, heeft geëerd).

1. eer, eerbied bewijzen: iem. eren; eert uw vader en uw moeder; — hoogschatten: dat eer ik in hem.
2. met onderscheiding bejegenen; — (spr.) waar men mede verkeert, wordt men mede geëerd, men wordt vaak beoordeeld naar hen met wie men omgaat.
3. eer aandoen, hoger aanzien verlenen: een bescheidenheid die hem eert.