Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eiland

betekenis & definitie

o. (-en), land aan alle zijden door water omringd : Wieringen was vroeger een eiland ; — de Eilanden (in Holl.), de Zuidholl. eilanden; — zo groot als een eiland, zeer groot; — we zitten hier op geen eiland, we zijn hier niet van alle gemeenschap afgesloten, we hebben het hier zo kwaad niet, geen haast om weg te gaan: — hij vaart tussen de eilanden door, weet de moeilijkheden te vermijden; — oneig., hoger, droog gedeelte: die vogel maakt zijn nest in het moeras, op kleine eilandjes van gras ; vgl. koraal-, schiereiland.