Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eenvoudig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

I. bn.,
1. niet samengesteld of ingewikkeld: dat is toch heel eenvoudig; eenvoudige vraagstukken; om de eenvoudige reden dat het er niet is; — dat is het eenvoudigste, het gemakkelijkste, het minst omslachtige; — een eenvoudige breuk, waarvan teller en noemer uit hele getallen bestaan;
2. zonder overdaad, weelde, pronk of vertoon; niet gezocht, ongekunsteld, natuurlijk: een eenvoudige japon, maaltijd; eenvoudig noemt men datgene waaraan niets te veel is (v. d. Palm); eenvoudige stijl;
3. met betr. tot afkomst en stand, niet voornaam: een eenvoudige boerenjongen; het zijn eenvoudige mensen; — met betr. tot het optreden: bescheiden, zich niet op de voorgrond stellend: eenvoudig in zijn optreden;
4. duidt aan dat aan het genoemde begrip niets toegevoegd behoeft te worden, enkel, zonder meer: ik verlang niets dan eenvoudige gehoorzaamheid; de eenvoudige beleefdheid; — (rechtst.) eenvoudige vrijwaring, tegenover zakelijke vrijwaring (wegens zakelijke rechten); — eenvoudige bankbreuk, zie Bankbreuk; —

II. bw., op eenvoudige wijze; — zonder dat er iets bijkomt, zonder meer: ’t is eenvoudig onzin; ik zei eenvoudig waarop het stond; ik dóe het eenvoudig niet, beslist niet; ga eenvoudig naar de politie, zonder iets anders te doen; doe het eenvoudig anders, zonder er drukte om te maken.