(dweepte, heeft gedweept),
1. overdreven, overspannen denkbeelden omtrent een voorwerp van verering koesteren (oorspr. bepaaldelijk op godsd. gebied) en daaraan uiting geven; ook van die uitingen zelf: een dwepende bewondering; een dwepende toon; dwepende ogen;
2. in verzwakte bet.: een grote bewondering en liefde hebben voor, zeer veel met iets of iem. ophebben: ze dweept met zulke boeken, dweept met Wagner, met Strauss; — zonder bep.: zich aan vage dichterlijke denkbeelden overgeven.