Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Drom

betekenis & definitie

I. m. (-men), menigte van min of meer opeengedrongen, inz. rond een middelpunt geschaarde personen (zelden van dieren of zaken), troep, hoop: ik kon niet door de dichte drom heenbreken; in dichte drommen komen opzetten; — schaar gewapenden: de vijandelijke drommen, gelederen.

II.m., Dreum.