(dreef door, heeft en is doorgedreven),
1. verder drijven (onoverg.): de balk dreef door; (zeew.) driftig worden (van schepen), doordat het anker niet houdt; — (overg., w. g.) een kudde doordrijven;
2. drijvend gaan door —;
3. (een mening, een besluit) door gestadige drang, tegen de wens of het gevoelen van anderen doen aanvaarden of uitvoeren, doorzetten : hij wist zijn gevoelen door te drijven ; een benoeming doordrijven.