Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Doordoen

betekenis & definitie

(deed door, heeft doorgedaan),

1. (niet alg.) doorhalen, doorschrappen, doorstrijken: dat deugt niet, doe dat maar door; een post in het boek doordoen;

ge kunt hem wel doordoen, behoeft niet op hem te rekenen (hij komt toch niet);

2. in tweeën breken, doorsnijden, doorknippen enz. ;
3. (Zuidn.) door de zeef laten gaan: de soep is door gedaan ; — lig. : dat is doorgedaan, afgesproken werk ; hij is doorgedaan, doortrapt;
4. (Zuidn.) verkwisten.

< >