(domineerde, heeft gedomineerd), (<Fr.-Lat.),
1. overheersen, sterk of het meest op de voorgrond treden: hij domineert zijn gehele omgeving; — die berg domineert de gehele streek, is van alle kanten goed zichtbaar ; — (fig.) domineren als een aal in de tobbe;
2. (muz.) de bassen domineren te veel, hoort men te veel, komen te veel op de voorgrond;
3. domino spelen, (ook) dominoën en domineeën genoemd.