Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dominee

betekenis & definitie

(van Lat. dominus), m. (-s),

1. titel van en ben. voor een predikant (in Nederland): hij studeert voor dominee; — daar gaat een dominee voorbij, gezegd wanneer het eensklaps stil in een gezelschap wordt; — dominee, brand je bekje niet, gemeenzame uitroep om aan te duiden dat de spijs of drank zeer heet is; — een blikken dominee, geen echte dominee, een evangelist, iem. die voorgaat in een godsdienstoefening zonder dominee te zijn ; ook als naam voor bekende straattypen;
2. wie is dominee? wie heeft het (domino)spel gewonnen?
3. volksbenaming voor de kram- of beflijster;
4. (scherts.) wrijfpaal.

< >