I. DOEMEN
(doemde, heeft gedoemd),
1. veroordelen: ter dood doemen;
2. noodzaken of er toe bestemmen een of ander lot te ondergaan, in een of andere onaanname toestand te komen of te blijven : ik ben gedoemd mijn leven in eenzaamheid te slijten.
II. DOEMEN
w. g. voor opdoemen.