(<Fr.),
I. bn. (-er, -st),
1. gangbaar, in omloop (van muntspeciën en effecten); — courante schulden, kleine lopende schulden; — courante waren, artikeleny geregeld gevraagde die daarom in voorraad gemaakt, worden.
II. zn.,
1. o., gangbaar, wettig betaalmiddel, munt: prijzen in Nederl. courant.
2. v. (-en), nieuwsblad, dagblad, krant (zie ald.); (fig.) die vrouw is een wandelende courant, zij weet en vertelt al de nieuwtjes van de stad.