(Lat.), o.,
1. lichaam: iem. op zijn corpus komen, geven, hem slaan; — in ’t bijz.: dik, log lichaam;
2. (boekdr.) corps (3.).
3. corpus delicti, voorwerp van het misdrijf, voorwerp waarmede het misdrijf is gepleegd.
4. corpus juris civilis, de codificatie van het Romeinse recht onder keizer Justinianus; — corpus juris canonici, de codificatie van het canonieke recht.