(Fr.), v. (-s),
1. het controleren; opzicht, toezicht geoefend door het nagaan van enig beheer, beleid of gedrag, van de juiste werking van een toestel, van het al of niet aanwezig zijn van iets enz.; — onder contrôle staan, gecontroleerd worden; — onder contrôle hebben, in bedwang hebben, meester zijn van.
2. de plaats waar gecontroleerd wordt: zijn kaartje aan de contrôle afgeven.