(Fr.), v. (-ën, -s),
1. (Zuidn.) gezelschap : in compagnie uitgaan;
2. handelsvereniging, handel- of scheepvaartmaatschappij : de Oostindische, de Westindische Compagnie (de eerste kortweg „de” Compagnie); Jan Compagnie; bij de bevolking van Oost-Indië was (de) Compagnie („kompenie”) de gemeenzame naam voor het Hollandse gouvernement;
3. vennootschap : in compagnie handelen met; Muller en C{ompagn)ie, en venno(o)t(en); ook oneig. ;
4. (mil.) onderafdeling, aan het hoofd waarvan een kapitein staat: een bataljon bestaat uit vier compagnieën.