Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Christelijk

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. behorende tot, eigen aan, in verband staand met de leer van Christus, de naar hem genoemde godsdienst; berustende op, voortvloeiende uit die godsdienst: de Christelijke leer, kerk, godsdienst; het Christelijk(e) geloof; een Christelijke gezindte; Christelijke en maatschappelijke deugden; positief Christelijke beginselen; — de Christelijken, de gelovigen, in engere zin de orthodoxe Protestanten; — hij is erg Christelijk, orthodox; — een Christelijke regering, met een confessionele meerderheid; — de Christelijke school, de school met de Bijbel; een Christelijk onderwijzer, onderwijzer aan een Christelijke school; — de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Afgescheidenen;
2. eigen aan, passend voor een Christen, zedelijk overeenkomstig de leer en de geest van het Christendom: een Christelijk mens; een Christelijke levenswandel leiden; een Christelijke behandeling; dat is niet Christelijk; — het christelijk met iem. maken, goed, schappelijk;
3. de Christelijke jaartelling, die begint bij Christus’ geboorte;
4. bw., dat is mij christelijk onmogelijk, volstrekt onmogelijk; — dat is niet christelijk mogelijk, voor een Christenmens niet om aan te nemen; dat is christelijk gemeen, zeer gemeen;
5. dat ziet er niet christelijk uit, niet aanlokkelijk, niet vertrouwenwekkend.