Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Buurt

betekenis & definitie

v. (-en),

1. geheel of deel van een wijk: volkrijke, deftige buurten; — op het land: omgelegen streek;
2. de bewoners ener buurt: de hele buurt bijeenschreeuwen;
3. enige bij elkander staande woningen, gehucht;
4. nabijheid, streek nabij iets of iem.: in de buurt, uit de buurt wonen, dichtbij, veraf wonen; — hij moet maar een beetje uit mijn buurt blijven, niet dicht bij mij, niet onder mijn ogen komen.