m. (-en),
1. het uitwendige van iets, buitenzijde; oneig.: altijd aan de buitenkant blijven hangen, oppervlakkig, naar het uiterlijk oordelen; — het zit bij hem maar aan de buitenkant, zijn kennis is niet grondig;
2. buitenwijk; zeezijde, waterkant ener aan zee of rivier gelegen stad (speciaal te Amsterdam).