Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Brouwen

betekenis & definitie

I. (brouwde, heeft gebrouwen),

1. bier bereiden, gewoonlijk door gemalen mout in de beslagkuip met water te laten uittrekken, dit beslag te koken en te laten filtreren; de dan verkregen wort met hop vermengd opnieuw te laten koken en dit vocht dan te laten gisten; meest in de verb. bierbrouwen, maar ook absol.
2. (bij uitbr.) uit verschillende ingrediënten bereiden: een bowl punch brouwen, grog, bisschop brouwen ; dranken, gij brouwen;
3. (fig.) in ’t geheim beramen, uitdenken : verraad brouwen; — veroorzaken, berokkenen: de leugen brouwt veel kwaad; wat kan de staatszucht niet al brouwen; — onrust, twist brouwen, stoken, verwekken.

II. (brouwde, heeft gebrouwd), brijen, de letter r met zwakke rateling of in een keelklank overgaand uitspreken; — minder gewoon voor een sterk ratelende uitspraak.