Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Breed

betekenis & definitie

bn. en bw. (breder, -st),

1. een grote afmeting hebbend in een richting loodrecht op de lengteas of ten opzichte van de hoogte, gewoonlijk in horizontale richting, zich uitstrekkend links en rechts van degene die er voor staat: een brede rivier, straat; brede schouders, een brede borst hebben; hij heeft een brede rug, daar kan veel op, gezegd van iem. wie alles ten laste wordt gelegd ;

een breed voorhoofd ; een breed gezicht; — (zeew.) breed tuig, tuig met in verhouding te lange raas ; — (zeew.) de brede zijden bieden, een der zijden bieden (aan de wind of aan een ander schip); de raas staan breed, dwars op de vaarrichting ; — er met de brede bijl inhakken, ruim, (ook) ruw te werk gaan (met geld, met gestrenge maatregelen) ; — de brede weg, de gemakkelijke weg der zonde ; de brede weg opgaan, een slecht leven gaan leiden, in tegenst. met het enge pad der deugd;

2. (met noeming van een maat in de accusatief), die afmeting hebbend loodrecht op de lengte: de kamer is 6 m lang en 5 m breed; de sloot is twee meter breed;het is zo lang als het breed is, het komt op hetzelfde neer, ’t is lood om oud ijzer;
3. groot, uitgebreid: een brede rij van misslagen; de brede schare der burgerij; — de brede raad, voltallig, (bij uitbr.) een vrij grote, indrukwekkende raad; — kiesrecht op brede grondslag, aan zoveel mogelijk personen toegekend ; — in brede trekken, met enkele forse lijnen; — brede gebaren, ver uithalend met de armen;
4. ruim: zijn studie breed opvatten, zich niet tot het strikt nodige beperken; — het niet breed hebben, geen vermogen hebben, bekrompen moeten leven; het breed hebben (alleen Zuidn.); — wie het breed heeft, laat het breed hangen, wie veel bezit, kan veel uitgeven; inz. spottend of ironisch gebezigd ; — Holland op zijn breedst, op zijn mooist, op zijn best, in tegenst. met Holland op zijn smalst; — alles lang en breed vertellen, omslachtig, haarfijn; — iets den brede verhalen, met alle bijzonderheden ;
5. als bw.: over een grote afstand in de richting van de breedte : een breed omgeslagen kraag ; breed zitten ; ruim : ze kunnen er breed van leven ; — (als versterking van lang) ik was al lang en breed thuis ; — wijd en breed, alom, aan alle zijden; — breed opgeven van iets, met ophef van iets spreken; — iets breed uitmeten, er hoog van opgeven; (ook) het overdreven voorstellen, in ’t bijz. iem. iets hoog aanrekenen.