Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Boorijzer

betekenis & definitie

o. (-s), het eigenlijk werkzame deel van een boor; hetzij een halfronde, holle ijzeren staaf, onderaan voorzien van een scherp, schuin lepelvormig blad (lepelboren), hetzij een ijzeren staaf met een of twee sneden eindigende in een schroefpunt (fret-, schroef- of slingerboor) of in een scherpe punt met mes en een soort schaafje (centerboor), van boven opgesloten in een dwarsstaaf of kruk, of in een houten omslag of zwengel die weer draait in een afzonderlijk beweegbare leunknop.