Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Boeien

betekenis & definitie

(boeide, heeft geboeid), in boeien sluiten, vastbinden ; — geboeid raken, zitten (van schepen), aan de grond vastraken, zitten ; — breidelen, in toom houden (hartstochten); — iemands tong boeien, hem het spreken beletten ; — kluisteren, van de vrijheid beroven ; iemand zijns ondanks dwingen op een plaats te blijven : ziekte hield hem weken lang aan zijn bed geboeid ; — door banden van liefde en trouw aan elkander verbinden; — de aandacht, de zinnen boeien, vast-, bezighouden, beletten af te dwalen, inz. gezegd van een redenaar, een schrijver, ook van een schouwspel, een verhaal, een lied; — iem. boeien, hem vast aan zich verbinden, zijn geest in beslag nemen : zij wist hem altijd te boeien.