Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bij

betekenis & definitie

I. v. (-en), werktuig bestaande uit een aan een steel, door middel van een „huis” bevestigd, aan één zijde scherp geslepen, metalen blad, dienende om te hakken ; — (zegsw.) er met de grove of brede bijl inhakken, ruw te werk gaan; op grote voet leven, geen kosten sparen; (ook) afdoende maatregelen nemen; snoeven;

op een ruwe kwast past een scherpe bijl, als het nodig is, moet men krasse maatregelen weten te nemen; — de bijl aan de wortel leggen, het kwaad in zijn oorsprong aantasten ; — de bijl ligt alree aan de wortel, de straf is nabij. II. v., (dievent.) balie, gerecht: voor de bijl.