o. (bewijzen),
1. de handeling van bewijzen; datgene waardoor voor het verstand onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweert of tevoren ondersteld heeft; een bewijs leveren ; wettig en overtuigend bewijs ; er is geen bewijs ; vrijspraak bij gebrek aan bewijs ; — (wisk.) liet betoog ener stelling uit de voorwaarden of onderstelling : een rechtstreeks bewijs ; bewijs uit het ongerijmde;
2. blijk waaruit men het bestaan of de juistheid van iets kan opmaken, teken: een bewijs van moed, van trouw, van sympathie, van echtheid ; een stoffelijk bewijs mijner erkentelijkheid, iets waaruit deze blijkt; — geen bewijs van, geen spoor van.
3. schriftelijke verklaring van iets: bewijs van goed gedrag; bewijs van onvermogen, van herkomst enz.; — bewijs van toegang, kaartje.