(betekende, heeft betekend),
1. (vrijwel veroud.) met een woord aanduiden: de door het woord „tafel” betekende zaak;
2. de aanduiding in een woord zijn voor, noemen: papa betekent vader ; dit woord betekent oorspronkelijk iets anders; — oneig.: hij weet niet, wat ziek zijn betekent, hij is nog nooit ziek geweest;
3. te kennen geven, aanduiden, willen zeggen: wat betekent dit? — moet ik dat betekenen? moet ik dat zijn? moet dat mij voorstellen ?
4. zoveel waarde hebben als de bepaling aangeeft: dat heeft niets te betekenen, is van geen gewicht; (van personen) hij betekent niet veel, blinkt niet uit; ook: heeft niet veel in de melk te brokken;
5. (een oppervlak) met tekens of een tekening bedekken ;
6. (rechtst.) bekendmaken aan, inz. gezegd van het door een deurwaarder bij exploot overgeven van een afschrift: een vonnis, een dagvaarding betekenen; de deurwaarder betekent een vonnis.