Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Besparen

betekenis & definitie

(bespaarde, heeft bespaard),

1. sparende overleggen, bijeenbrengen: geld besparen voor een zomerreisje.
2. (fig.) uitwinnen, nodeloos maken: dit bespaart mij veel moeite; de zomertijd bespaart veel kunstlicht.
3. niet vergen van, niet doen ondergaan, niet belasten met: die droefheid, dat verdriet had hij mij kunnen besparen; die moeite had u zich wel kunnen besparen; de rest zal ik je maar besparen (in ’t bijz.: niet verhalen).