Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bes

betekenis & definitie

I. v. (-sen),

1. in het alg. bolronde vlezige, saprijke kleine vrucht, inz. aalbes; als plantk. term: vrucht wier zaden onder een stevig vlies door een vlezig of saprijk vruchtmoes omgeven zijn, bezie, —
2. in het mv. als verkorting van bessenjenever: een glaasje bessen.

II. v., (muz.) noot, welke een halve toon lager is dan b, si mol.

III. v., oude vrouw, zie Best.