Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bergen

betekenis & definitie

(borg, heeft geborgen),

1. (iem. of iets) in veiligheid brengen, redden: het lijf, het leven bergen; — veilig onderkomen verschaffen; — zich bergen, maken dat men wegkomt; berg-je, ga uit de weg; — (rechtst.) schepen binnenbrengen die door schipper en equipage zijn verlaten; de goederen van een gestrand schip redden;
2. oneig.: hij wist van verlegenheid, van schaamte zich niet te bergen, wist niet waar hij blijven moest, hoe zich te houden.
3. geborgen zijn, voor de toekomst niet te vrezen hebben: hij heeft een betrekking, hij is nu geborgen; die meisjes zijn geborgen, zijn goed getrouwd; — hij is geborgen, heeft zijn schaapjes op het droge; —
4. (iets) in een ruimte of op een bepaalde plaats brengen om het daar te bewaren zolang het niet gebruikt wordt: de leerlingen bergen hun boeken in de bank; waar berg-je dat zo lang? de jongen borg zijn appels in zijn blouse; — (scheepst.) de vlag bergen, neerhalen en wegsluiten; — de zeilen bergen, strijken, samenplooien en op de ra met de beslagbanden vastbinden.
5. in een ruimte opnemen: dat schip kan veel bergen, veel goederen laden; — (gemeenz.) hij kan veel bergen, veel eten: — in die kast kan men veel bergen, er is veel ruimte in.