(benoemde, heeft benoemd),
1. noemen, een bepaalde naam geven; — benoemde getallen, vergezeld van de naam der voorwerpen waaruit de hoeveelheid bestaat (20 paarden, 30 koeien enz.).
2. met een ambt, een betrekking bekleden, (iem.) daarvoor aanstellen: iem. tot burgemeester benoemen.