Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Belofte

betekenis & definitie

v. (-n), mondelinge of schriftelijke toezegging om iets te doen of te geven: een belofte afleggen, doen, houden, nakomen, verbreken; — (spr.) belofte maakt schuld, wat men belooft, moet men houden; — het land van belofte, het Heilige Land; oneig.: land waar het iem. zeer voorspoedig gaat; rijk en vruchtbaar land: (ook) tijd waarin het iem. zeer voorspoedig gaat; in het land van belofte sterft men wel van honger, hoe gelukkig men ook meent te zijn, toch kan men plotseling ongelukkig worden; — voor de rechter leggen de Doopsgezinden geen eed, maar een belofte af, plechtige verklaring, maar niet onder aanroeping van Gods naam; — (R.-K.) gelofte, elke met vrije wil en met voorbedachten rade gedane toezegging aan God of Zijn Heiligen, inz. bij de intrede in een geestelijke orde: hij heeft zijn beloften nog niet gedaan; de grote belofte verbindt voor altijd, de kleine belofte laat toe, in de wereld terug te keren; de plechtige belofte heeft de approbatie en sanctie der Kerk.