1. kleden in, met klederen omhangen;
2. (een oppervlakte) beschieten, bedekken (met hout, lood, marmer, verf enz.); (bouwde.) beschoeien: mijnputten bekleden; — stoomketels bekleden, overdekken met slecht -warmtegeleidende stoffen; — een kamer bekleden, behangen; — stoelen bekleden, van stoffering voorzien; — (zeew.) een schip bekleden, van een pantser of metalen huid voorzien: — (oneig.) een muur, met klimop bekleed;
3. wallen en borstweringen bekleden, er een wand van steviger stof tegen aan zetten om het inzakken te voorkomen ;
4. innemen (een plaats), meest oneig.: onder de dichters bekleedt hij een eerste plaats; — iem.’s zijde bekleden, naast hem gaan of zitten ; — (fig.) een ambt bekleden, vervullen; — een leerstoel, een professoraat bekleden, professor zijn ;
5. iem. met een ambt bekleden, het hem opdragen, toevertrouv’en.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk