m. (-s),
1. drinkgereedschap, de vorm van een afgeknotte kegel hebbende, van metaal, hout, glas of steen : een beker wijn ; een beker melk ; — van de beker houden, veel drinken; — (fig.) de beker van het genot, de beker der schande, de beker van Gods toorn ; — de beker drinken {ledigen), de beproeving aanvaarden die ons opgelegd is; — tussen beker en lippen kan veel gebeuren, de allernaaste toekomst zelfs is onzeker;
2. voorwerp dat in vorm met een drinkbeker overeenkomt: een beker met sigaren ; goochelbeker; de beker van een trompet ; — trechter van enig geluids- of opneemtoestel; — (plantk.) bladachtig orgaan van de bekerplant enz.; —
(sterrenk.) klein sterrenbeeld, niet ver van de aequator des hemels.