(Zuidn. ook BENDIG), bn. bw. (-er, -st), vlug, handig, bij de hand; een behendiqe jongen; — vaardig, gevat: een behendige taktiek; — op vaardige, handige wijze: behendig wist hij hiervan partij te trekken; behendig klom hij achterop (een rijtuig), vlug, knaphandig; — hij wist het mechaniek weer behendig in elkaar te zetten, bedreven, vlug en goed.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.