(bedekte, heeft bedekt),
1. iets over, voor of op iets anders plaatsen, leggen, hangen, inz. om het min of meer onzichtbaar te maken, voor het gezicht te verbergen ; — de tafel met een kleed bedekken ; het kleed bedekt de tafel; zijn schaamte, zijn naaktheid bedekken ;
iets met de mantel der liefde bedekken, uit barmhartigheid verzwijgen of vergoelijken; — zijn armoede bedekken, die verbergen (zie verder Bedekt); — (meetk.) twee figuren kunnen elkander bedekken, nl. wanneer men ze zo' op elkander kan leggen dat hun grenzen samenvallen; — (sterrenk.) samentreffen, zich in een rechte lijn bevinden (van sterren);
2. (fig.) zich met roem bedekken,. overladen, zeer veel roem behalen;
3. (krijgsw.) een konvooi met troepen beschermen.