(bankte, heeft gebankt),
1. (vero. en Zuidn.) feestvieren, eten en drinken, fuiven;
2. vertoeven, ergens verblijven; hij zal daar niet lang banken, niet lang blijven; —
3. op een bank komen om daar te vissen ;
4. (veroud.) een schip op een droogte zetten om het van onderen te kunnen herstellen of schoonmaken;
5.een kaartspel spelen waarbij een der spelers de bank houdt, d.i. de inzet der spelers ontvangt of hun uitbetaalt, eenentwintigen.