v. (baken), ook BAKEN, o. (-s),
1. (zeew.) elk vast merk dat een loods of schipper het vaarwater aanwijst, als kustlichten, torens, palen in en langs het water, tonnen in het water vastgelegd enz.; (gew.) een vuur als een baak, een helder vuur; (fig.) hij was mij een baak op de levenszee, een wegwijzer; vgl. vraagbaak; — zie verder BAKEN; —
2. (landmeting) staak of lat met verdelingen die in het te meten punt wordt geplaatst of dient ter aanduiding van een richting; van onderen gewoonlijk voorzien van een ijzeren schoen om hem in de grond te steken en van boven soms van een vlaggetje;
3. (spoorw.) schuine plank langs de baan die waarschuwt dat de trein dicht bij een sein komt.