Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Baadje

betekenis & definitie

(<Mal.), o. (-s),

1. als inlands kledingstuk een wijd, loshangend, tot op de heupen reikend buis, gewoonlijk om de hals sluitend met een opstaande kraag en met ruime mouwen die slechts tot even over de elleboog reiken, van katoen, fluweel of zijde; bij vrouwen is het een opperkleed met nauwsluitende mouwen en reikt het tot aan de knieën; bij uitbr. in Indië gebezigd voor; losse witte kinder- of meisjesjurk; scherts, ook voor herenkabaja of -jas; op zijn baadje krijgen, een aframmeling, een pak slaag krijgen; iem. op zijn baadje komen, geven, een pak slaag geven;
2. bovenkledingstuk van zeelieden en schippers;
3. (gew.) buis; borst- of hemdrok; (gew.) zijn baadje nog eens uittrekken (tegen iets), zich terdege inspannen, (ook) zich schrap zetten om te vechten; in zijn baadje lopen, in zijn boezeroen, geen jas aan hebben.