Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Avond

betekenis & definitie

dicht. en spreekt. AVEND, m. (..en),

1. de tijd die komt, als de dag voorbij is en die nog niet tot de nacht gerekend wordt, in ’t alg. het dagdeel tussen C(18) en 12(24) uur; een schone avond, een avond waarop ’t weer, de natuur schoon is; de tijd der vallende duisternis, ook die duisternis zelve: het is avond; het wordt avond, de avond valt; ik zal de avond afwachten, om naar huis te gaan; hij kwam met het vallen van de avond thuis; (dicht.) de avond daalt; des avonds, op de avond van die bepaalde dag: des avonds bereikte ik mijn bestemming nog; in ’t algemeen: des avonds rust de landman van de arbeid, op alle avonden; bij avond, des avonds; (ook) bij het kunstlicht dat ’s avonds aangestoken wordt: die kleuren zijn bij avond moeilijk te onderscheiden; in de avond, op de avond, des avonds; de post komt niet voor laat in de avond; op de late avond, des avonds laat, met het bijdenkbeeld van onverwachtheid, ongepastheid, overlast: wie zou daar nu op de late avond nog bellen? met de avond, bij ’t begin van de avond; hij werkt van de morgen tot de avond, hij werkt de hele dag, altijd; ’t liep tegen de avond, de avond naderde; van avond, deze avond: ’t weer is van avond ruw; alle avonden, iedere avond, iedere dag ’s avonds; in de loop van de avond, ’s avonds; de avond te voren, 's avonds te voren, op de avond van de vorige dag; hij zal te avond of morgen wel weer komen opduiken, op enig (niet te ver verwijderd) tijdstip; de dag haalt de avond wel, door die moeilijkheden komen we wel weer heen; de morgen weet niet, wat de avond, brengt, ’t lot is onbestendig; (veroud.) aller dagen avond is nog niet gekomen, de zaken kunnen nog genoeg veranderen;
2. de tijdruimte van het vallen der duisternis tot het uur waarop men ter ruste gaat, vooral beschouwd in betrekking tot het werk, de ontspanning waarmee men die tijd doorbrengt: hij wijdt zijn avonden aan de studie; de lange winterse avond wordt met allerlei spelletjes gekort; een vrolijke, gezellige, een kalme avond, een avond die men vrolijk, gezellig, kalm doorbrengt; goedenavond! groet die men ’s avonds wisselt (zie verder bij G); zijn avonden, de avond, het avondje ergens slijten, passeren, de avonden in gezellig samenzijn doorbrengen;
3. een avond, een avondje, een avondpartij, soirée: een avondje geven; muzikale avondjes ; mensen op een avondje vragen; een bonte avond, avondvoorstelling met een afwisselend programma;
4. (bij verg.) de avond van het leven, de ouderdom;
5. (dicht.) het Westen;
6. volgens Oudgerm. opvatting het begin van een nieuwe dag, vandaar Mei-, Sinterklaas-, Vastenavond.