bn. bw. (-er, -st),
1. (veroud.) rampspoedig, zeer ongelukkig ; —
2. armoedigd, pover : er armzalig uitzien ; een armzalig vertrek ; —
3. nietig, gering : een armzalig traktement; — nietszeggend, onbetekenend: armzalige uitvluchten ; de armzalige inhoud van dat boek ;
4. zeer dom : armzalige fouten.