Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Aha

betekenis & definitie

I. tw., uiting van aangename verrassing, van blijde voldoening: aha! ben je daar, eindelijk! — uiting van goedaardige scherts, lichte spot, speelse ondeugendheid : aha! u unit liefst niet in mijn gezelschap gezien worden! — uiting van terechtwijzing van zichzelf bij een plotseling invallende gedachte, bij de herinnering aan iets dat men vergeten had : ik heb dat ergens gehoord, maar van wie ook! aha, nu weet ik ’t al;

II.zn. o. (-’s), het onder I. genoemde geluid : zodra hij zijn vriend zag, begroette hij hem met een vrolijk aha!