Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Aftrek

betekenis & definitie

m.,

1. (dicht.) de afleiding van vochten in het lichaam door prikkelende middelen (in proza zegt men aftrekking of afleiding);
2. het verminderen van iets in getal, gewicht, maat enz. : de opbrengst der voorstelling zal na aftrek der onkosten voor een liefdadig doel bestemd worden; — aftrek voor kinderen, vermindering van belasting wegens het hebben van minderjarige kinderen ; — aftrek van preventieve hechtenis, in mindering gebracht op de uit te zitten straftijd; ook zonder bep. : drie maanden met aftrek ;
3. bedrag dat afgetrokken wordt: de aftrek bedraagt f 6’;
4. vraag naar —, vertier van koopwaren; aftrek hebben en aftrek vinden, (van koopwaren) gerede kopers vinden ; (van spijzen en dranken die in een gezelschap aangeboden worden), gretig genuttigd worden, gezocht zijn, veel liefhebbers vinden ; oneig. ook van personen: gaarne gezien of gehoord worden, in trek zijn;
5. (-ken), (w. g.) aftekening op doorschijnend papier, linnen enz., overgebracht door het natrekken der lijnen: ik heb al verscheiden aftrekken van die brug gemaakt.