Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afstemmen

betekenis & definitie

(stemde af, heeft afgestemd),

1. (voorstellen, wetsontwerpen enz.) bij stemming verwerpen: de zaak is beslist, de meerderheid heeft het voorstel af gestemd ; de vergadering stemde —, de leden stemden het voorstel af; ook : dat lid heeft de begroting afgestemd, tegengestemd;
2. (Zuidn.) iem. afstemmen (bij een verkiezing) niet herkiezen;
3. (w. g.) de stemming ten einde brengen;
4. (muz.) gedaan maken met stemmen (van snaarinstrumenten) ;
5. geheel zuiver stemmen: af gestemde violen ;
6. (radio) het in resonantie brengen van een electrisch systeem met capaciteit en zelfinductie (ontvanger) met een trilling van een bepaalde frequentie die opgewekt wordt door een wisselstroomtoestel (zender); een radiotoestel afstemmen op een zendstation, het zo instellen dat de door de zender uitgezonden golven in klanken omgezet kunnen worden; afstemmen op Hilversum, op de zender te Hilversum ; scherp, zuiver afstemmen, zó dat de klanken zo goed mogelijk weergegeven worden; — (fig.) in de vereiste of overeenkomende stemming of sfeer brengen: zijn gemoed was afgestemd op de ontwakende lente; — in ’t alg. regelen naar —, „instellen”.