Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afstammeling

betekenis & definitie

m. en v. (-en), AFSTAMMELINGE, v. (-n), persoon gedacht in de betrekking tot degeen of degenen van wie hij of zij afstamt; nakomeling ; scherts, van woorden, gebruiken, voorwerpen enz. in betrekking tot datgene waaruit zij voortgesproten of waarvan zij afgeleid zijn; drank is een afstammeling van drinken; een stamwoord met zijn afstammelingen; het klootschieten is een onmiddellijke afstammeling van 't Germaanse steenwerpen.