Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afschrijven

betekenis & definitie

(schreef af, heeft en is afgeschreven),

1. (boekh.) door boeking van een bestaand saldo aftrekken : gelden van het grootboek afschrijven ; geld van een rekening afschrijven, het bedrag der rekening daarmede verminderen, b.v. in het giroverkeer; — (hand.) het debet met een oninbaar, gerestitueerd of bij vergissing geboekt bedrag verminderen; — (hand. en industrie) de waardevermindering van liet vaste kapitaal (gebouwen, machines enz.) gedurende het boekjaar in rekening brengen en van de activa afvoeren ;
2. reserveren door zijn naam op een bord of lijst te schrijven, inz. in het biljartspel: door zijn naam op ’t leitje te schrijven, aangeven dat men wil spelen;
3. (iem.) iets af schrijven, de belanghebbende schrijven dat men iets wat men vroeger voorgenomen heeft te doen, zal nalaten of uitstellen: ik ga morgen niet naar Leiden, ik heb het al afgeschreven;een vergadering afschrijven, aan de belanghebbenden melden dat zij niet plaats zal hebben ; — schriftelijk afbestellen; — iem. afschrijven, hem schriftelijk melden dat men hem niet kan ontvangen, of dat men van zijn diensten geen gebruik zal maken, of ook dat men zijn aanzoek niet kan inwilligen ; (ook) hem van een bepaalde lijst (b.v. van de inwoners ener stad, leden ener vereniging, leerlingen ener school) schrappen ; — (gemeenz.) je moet dat vooreerst maar afschrijven, er niet op rekenen ; — een minnaar afschrijven, bedanken ;
4. ten einde schrijven: ik moet deze bladzijde nog af schrijven ;
5. gedaan maken met schrijven ;
6. schrijvende afdoen : ik heb vandaag wat afgeschreven ;
7. (van schrijfpennen) er zoveel mede schrijven, dat zij niet meer deugen: die pen is afgeschreven;
8. zich de of zijn vingers afschrijven, ze door langdurig of snel schrijven zó vermoeien, dat zij verdere dienst weigeren;

zich afschrijven, zich moe maken door veel of lang achtereen te schrijven; veel of zwaar schrijfwerk verrichten ;

9. een afschrift maken van, kopiëren : een brief, een gedicht, een redevoering af schrijven ; verzen uit een boek af schrijven; iets netjes, nauwkeurig, letterlijk, slordig af schrijven; — (iets dat men gehoord heeft) schriftelijk wedergeven of mededelen: hij heeft mij het gesprek in zijn brief afgeschreven;
10. (bouwk., hout- en metaalbewerking enz.) (de lijnen waarmede men de afmetingen, het beloop enz. der onderdelen van een werkstuk aangeeft) met een potlood, met een metalen stift enz. op bouw- of grondstoffen trekken., aantekenen; — pennen en gaten af schrijven, de plaatsen aantekenen, waar de pengaten moeten geboord worden ;

dat hout is afgeschreven, de daaraan te maken afsnijdingen, inkepingen enz. zijn er alle op aangewezen, zodat de timmerman het nu kan bewerken ;

11. (schaatsenr.) streken af schrijven, in zwierende beweging kromme lijnen, met de schaats op het ijs beschrijven.