Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afmeten

betekenis & definitie

(mat af, heeft afgemeten),

1. (voorwerpen die gemeten worden) van alle de maat nemen, zodat er niets meer te meten valt: er zijn nog drie stukken linnen en vijf stukken katoen af te meten; voor het opmaken der balans meet de koopman alle stukken af ;
2. met zorgen nauwkeurigheid geheel meten, de afmetingen er van bepalen : een tuin met de meter, een stuk land met de ketting' afmeten ; — ook fig.: iets met de ogen afmeten, het nauwkeurig bekijken om er de grootte, de vorm of de gesteldheid van te leren kennen; — versregels afmeten, nagaan uit hoeveel en uit welke voeten zij bestaan, ze scanderen ze
3. (fig.) (hoedanigheden, werkingen, handelingen) schatten of beoordelen door ze te vergelijken met iets anders : de verdiensten van beiden tegen elkander afmeten ; hij meet alles met de maatstaf zijner baatzuchtige inzichten af;
4. (gew. en Zuidn.) nagaan: gij kunt dat het best bij uzelf afmeten; hierbij kan men af meten hoe bewoond en volkrijk Vlaanderen toen alreeds moet geweest zijn;
5.(gedeelten van hoeveelheden, van meetbare stoffen)} meten en afzonderen: van een stuk katoen vijf meter afrneten ; van een hoop rogge drie hl afmeten, die hoeveelheid' van de hoop afzonderen;
6. (dingen die gemaakt of vervaardigd moeten worden) door meting hun grootte en gedaante merken of aantekenen op de stof waaruit zij vervaardigd of — waar van gebouwen sprake is — op het terrein waar zij opgericht zullen worden : op een stuk laken een rok, een vest afmeten; een aanleg, een tuin, de fondamenten van een gebouw af meten, de om trek of de. gedaante door het plaatsen van paaltjes op gemeten afstanden aangeven; 7. bepalen in maat of hoeveelheid, toemeten: zijn loon werd naar zijn verdiensten afgemeten ; God meet ieders nooddruft af ;
8. (een toekomstige tijdruimte) in duur bepalen : hij weet zijn tijd wel af te meten ; door zijn velerlei baantjes moet hij de tijd voorleder afmeten, behoorlijk verdelen;
9. (fig.) (onstoffelijke dingen, inz. handelingen en begrippen) met zorgen nauwkeurigheid als ’t ware naar een aangenomen maat inrichten, de aard of de wijze er van vooraf naar de juiste maat bepalen : de straf naar het misdrijf afmeten ; onze plichten zijn naar onze krachten afgemeten ; hij mat zijn woorden en gebaren af naar de stand zijner bezoekers ;

hij mat zijn woorden af, wikte zorgvuldig de betekenis af; (Zuidn. ook) sprak langzaam, talmend. Verg. Afgemeten.