v. (-en),
1. het aflossen: de aflossing der hoofdwacht, der dag- en nachtploegen geschiedt op bepaalde uren; 2. aflossing van beleende panden, het inlossen; van een hypotheek, van een schuld, het voldoen ; de aflossing der lening geschiedt in tien termijnen, het terugbetalen der geleende gelden;
3. de som die ter aflossing dient;
4. de personen die aflossen in de bet. 1., de aflossende manschappen: de aflossing laat vanmiddag lang op zich wachten.